Cuny Janssen
De helft van mijn dromen speelt zich af in mijn ouderlijk huis. Mijn ouders zijn 5 jaar geleden verhuisd naar het dorp waar mijn moeder is geboren. Voor mijn broer voelde het als verraad, maar mij was het om het even. Ik had niets met de plek waar ik achttien jaar van mijn leven had doorgebracht. Dacht ik. Het huis is sinds een paar jaar het decor van de meest vreemde gebeurtenissen en bizarre situaties, die zich in het holst van de nacht diep in mijn hoofd voordoen. Alle kamers, hoekjes en gangen komen aan de beurt. De ene keer in duistere en dreigende kleuren, dan weer in veiligere sferen. En iedere keer verbaas ik me erover hoe het toch kan dat iets wat zo ver weg is, en zo afgesloten lijkt, toch zo levendig in mijn hoofd is achtergebleven.
Misschien heeft het te maken met het feit dat ik sinds een paar jaar een man heb gevonden bij wie ik me voor het eerst in mijn zelfstandige leven echt thuis voel en met wie ik een kind heb gekregen. Hem schreef ik ooit: ‘Ineens realiseer ik me dat leven met jou lijkt alsof het altijd al zo is geweest... Voor mijn gevoel is er niet meer het leven vóor en het leven ná onze ontmoeting, maar alles van nu is verweven met alles van vroeger. Ik kan (wil) me niets meer voorstellen zonder jou en Kaja.’
Het vroeger is mijn jeugd, in mijn ouderlijk huis, waar alles veilig en overzichtelijk was. Het nu is mijn zelfstandige leven, waarin niets veilig en overzichtelijk lijkt, maar waarin ik me met veel vrijheid en geluk door het leven zelf uitgedaagd voel.
Vroeger dacht ik dat ik wel wist hoe het leven in elkaar zat en hoe ik het wilde inrichten. Maar naarmate ik ouder werd en vooral naarmate ik meer ging meemaken en ik op een of andere manier steeds vaker precies het tegenovergestelde deed van wat ik nét daarvoor besloten had, kwam ik erachter dat het allemaal niet zo eenduidig was als ik me had voorgesteld. Volgens mij kun je niet besluiten om op een bepaalde manier te leven, maar kun je alleen maar besluiten of je in wilt gaan op hoe het leven zich op dat moment aandient. Op deze manier blijf je voortdurend in beweging en is het leven éen grote dialoog. Kortom, hoe onduidelijker de dingen worden, hoe meer ik begin te begrijpen en hoe leuker het wordt.
Allemaal gelijk
Het begrip ‘dialoog’ was de basis van de conclusie in mijn scriptie – die ik in 2000 schreef naar aanleiding van de vraag: ‘Wat is werkelijkheid?’ ‘Dat er door de verschillende opvattingen over de werkelijkheid een constante dialoog bestaat. Die dialoog is de kern van het hele vragen en antwoorden, het hele denken en leren. De dialoog brengt steeds nieuwe opvattingen en benaderingen voort.’
Opgelucht, omdat ik van mezelf niet meer op zoek hoefde te gaan naar de grote allesomvattende waarheid, begon ik daarna aan de eerste lange en verre reis van mijn leven. Ik ging voor onbepaalde tijd naar India om een start te maken met het uitvoeren van mijn plan om kinderen over de hele wereld te fotograferen. Als ik India overleef, dacht ik, dan kan ik de rest van de wereld ook aan. Zes maanden later was ik weer terug met een berg foto’s en een koffer vol levenservaring. Van de verstilde portretten van kinderen van verschillende afkomst, variërend van bedelaarscommunes tot rijke families van brahmanen, maakte ik m’n eerste boek, waarin ik schreef over de ‘universele gelijkheid’ van de mens: ‘Ik word geroerd door zijn kwetsbaarheid en zijn dubbelzinnigheid. Zijn gevoelens en verlangens fascineren me. Het is mijn overtuiging dat alle mensen in essentie hetzelfde zijn, of ze nu rijk of arm, intelligent of eenvoudig zijn. De wonderbaarlijke paradox is echter, dat ieder mens ook uniek is. Ieder mens wordt gevormd door verschillende levenservaringen en ieder mens creëert zijn persoonlijke mix van menselijke algemeenheden. Uiteindelijk is het fenomenaal om in ieder mens een individu te ontdekken, waardevol, waardig en authentiek.’
Met deze ontdekking wilde ik vanaf dat moment verder. Ik raakte vreselijk nieuwsgierig naar andere landen, situaties en culturen. Zoals ik al had gehoopt lag de wereld voor me open en ik wilde deze gaan onderzoeken en begrijpen.
In 2003 belandde ik voor drie maanden in Macedonië. Ik wilde kinderen fotograferen die de oorlog hadden meegemaakt en vroeg me af of je dan alleen maar trauma’s te zien zou krijgen. Dat dit niet zo was kon ik eigenlijk van te voren al wel raden, maar dan bleef de vraag wat er dan wél te zien zou zijn. Macedonië fascineerde me vanwege de grote etnische diversiteit van het land en de al eeuwenlange discussie over waar de landsgrenzen nu eigenlijk beginnen en ophouden. Ik portretteerde de kinderen en luisterde naar de verhalen van Albanese Macedoniërs, Zigeuners en Macedonische Macedoniërs, in grote lijnen de drie grootste etnische groepen tussen wie de oorlog had plaatsgevonden, en kwam er al gauw achter dat ze eigenlijk allemaal gelijk hadden. Zodra ik me verplaatste in hun situatie en belevingswereld klopte hun verhaal. Het werd me ineens duidelijk dat ze allemaal probeerden, ieder op zijn eigen manier en vanuit zijn eigen situatie, te overleven. Het mooiste was dat dit ze met elkaar verbond en het leek me zinvoller om me vanaf dat moment alleen nog maar bezig te houden met de schoonheid en de kracht van dit overleven, dan om te proberen grip te krijgen op het complexe probleem tussen de mensen, dat eigenlijk al eeuwen lang voortduurde en waarvan het einde nog niet in zicht was. Want ik wilde verder en vooruit.
Ook in Macedonië bestudeerde ik het boekje Why people photograph van Robert Adams, een Amerikaanse fotograaf die al decennia lang de idealen en het falen van de menselijke beschaving in de natuur laat zien in zeer precieze boeken met prachtige foto’s. Naast kinderen fotografeerde ik ook al jarenlang de natuur, maar ik wist, totdat ik dit boekje las, eigenlijk niet zo precies waarom ik dat deed en wat me nu zo aantrok. Het bleek te gaan om universele elementen als stilte, tijd en licht. Met deze drie elementen had ik ineens een structuur voor mijn foto’s, zowel voor landschappen als voor portretten. Het belangrijkste echter was dat ik me door het lezen van dit boekje ineens bewust werd van de vraag: ‘Wat laat ik eigenlijk zien, wat is de betekenis van mijn werk? En wat is het belang en de noodzaak ervan?’
Dezelfde Robert Adams gaf mij later een reaktie op mijn fotoboek over Macedonië: ‘There is always I think a question as to whether there is any mercy in landscape, in nature... whether beauty is itself a mercy (I think to a degree it is).. In any event, your book confronts that question powerfully...’
Dolgelukkig met deze uitspraak en het eens met de idee dat tot op zekere hoogte schoonheid mag gelden als troost, dacht ik verder na over deze betekenis van mijn werk. Niet voor niets hield ik me liever bezig met positieve energie dan met stagnerende en complexe problemen die ik niet kon oplossen, en niet voor niets fotografeerde ik kinderen, die een belofte in zich dragen en die vooruit kijken in het leven, die veerkrachtig zijn en ongelooflijk flexibel. Niet voor niets zocht ik altijd naar de waardigheid van iedere persoon die ik fotografeerde. Ook een moeder die in een krot leeft, is trots op haar kind en dat mag gezien worden. Blijkbaar was het in mijn werk ook zichtbaar dat het mij gaat om ‘verdieping van kritische betrokkenheid met schoonheid als middel, als taal, zonder dat het afleidt of ongevoelig maakt voor pijn’. (Beautiful Suffering, Photography and the Traffic in Pain) Graag sloot ik me aan bij Simon Schama’s uitspraak over troost als aanvaarding: ‘Als je het bestaan van onmenselijkheid en gruweldaden aanvaardt, ontken je daarmee geenszins de kracht van schoonheid noch die van creativiteit noch de vruchtbaarheid van de natuur. Die wonderbaarlijke vruchtbaarheid.’
2005, Prins Albert, Zuid Afrika.
In eerste instantie was ik geïnteresseerd in het fenomeen apartheid en in de koloniale geschiedenis van het land. Ik verbleef zes weken in het dorpje Prins Albert, in verschillende huizen en bij verschillende gezinnen, in het gekleurde gedeelte van het dorp en in het witte gedeelte. De mensen waren ongelooflijk vriendelijk en behulpzaam, ook voor elkaar, maar niemand sprak over wat er in het verleden gebeurd was, terwijl de sporen en de gevolgen wel heel zichtbaar waren. Dat maakte het bijna een beetje griezelig. De titel van het boek dat ik na deze reis heb gemaakt, luidt dan ook: There is Something in the Air, in Prince Albert, South Africa, en dat is het enige wat zou kunnen verwijzen naar de complexe problematiek in Zuid Afrika, waarvan de gevolgen nog steeds niet te overzien zijn. In de rest van het boek wordt aan de hand van een korte text gewezen naar de prehistorische geschiedenis van de Karoo, het semi-woestijngebied rondom Prins Albert. Nooit eerder was ik op een plek waar nog zoveel voelbaar en zichtbaar is van de prehistorie. Wanneer ik door het landschap wandelde, zag ik de dinosaurussen gewoon voor me en ook hier hing iets in de lucht. Ook al was er in de verste verte geen mens of dier te bekennen, ik was niet alleen. Het was het gebied waar tweehonderdduizend jaar geleden de eerste mens leefde. Van hieruit zijn ze, in de duizenden jaren die volgden, de wereld ingetrokken. Juist hier, in de Karoo, in Zuid Afrika, besefte ik ineens dat de hele wereldbevolking in feite dezelfde voorouders heeft, de jager-verzamelaars, die in die tijd niet blank of zwart waren, maar iets daar tussen in, en die geen land bezaten, maar de natuur volgden. De fenomenale oudheid, de woestijn en de mensen die daarin leven kregen uiteindelijk in mijn boek de meeste nadruk; het feit dat de eindeloze vlaktes om hen heen op een of andere manier invloed moeten hebben op hun identiteit en vorming als mens en op hun beleving van de wereld. Want wat zijn nu vier eeuwen vergeleken met honderd miljoen jaar ?!
Toen werd ik uitgenodigd om in Japan te komen fotograferen. Het kon bijna niet mooier: in 2007 ging ik naar een subtropisch eiland ver in het zuiden van Japan en kon dus nu een tegenovergestelde situatie gaan beleven. In Amami Oshima heb ik het water ontdekt. Ineens leefde ik onder mensen die niets dan water om zich heen hadden. Er was water in de oceaan, in de zee, in de lucht en in de sappige blaadjes van bomen en planten. Het was ongelooflijk hoe het water de kleuren verdiepte. De wereld om me heen zag er constant glanzend en fris uit. Zoals altijd leefde ik zoveel mogelijk tussen de mensen en verbleef bij hen thuis, zat ’s ochtends aan hun keukentafel en deelde ’s avonds het water van hun Japanse bad. Net als in Zuid Afrika onderzocht ik wat voor invloed de elementen van de natuur op hun leven hadden en in dit geval hoe de Amami-mensen met het leven op een eiland omgingen. De Japanse tradities werden zorgvuldig in ere gehouden, maar met een nuchtere, open en ontspannen houding. Hoe gemakkelijk leek het om even naar buiten te gaan om een aantal blaadjes te plukken voor salade of tempura, of om wat zeewier te halen en een vis te vangen voor het ontbijt. Door de goden van de natuur te respecteren, te genieten van het voedsel dat de natuur te bieden heeft en door de tijd te vergeten, leek het leven op Amami helemaal vanzelfsprekend.
Hoe noodzakelijk en belangrijk mijn werk nu precies is, kan ik eigenlijk zelf niet beoordelen. Volgens mij moet dat in de loop van de tijd blijken. Kijk naar de consistentie van Robert Adams en van bijvoorbeeld David Goldblatt, die al decennia lang de mythische schoonheid en de maatschappelijke onmogelijkheid van het Zuid Afrikaanse land fotografeert. Het oeuvre is een document geworden. De geschiedenis van de mens wordt zichtbaar gemaakt, het vertelt over ons doen en laten en daar kunnen we van leren.
Cicero zei daar tweeduizend jaar geleden al iets over: ‘De geschiedenis geeft je een tegenwicht, tegen de gevaren van je tot het heden beperken. De geschiedenis leert je, verplicht je, om rekenschap te geven van ervaringen uit het verleden. Je probeert de ervaringen van anderen in andere culturen, andere tijden en op andere plaatsen te begrijpen. Dat kweekt een zeker begrip van wat wij mensen eigenlijk zijn en in wat voor wereld we leven’.
Ik wil de wereld waarin ik leef middels mijn fotografische activiteiten blijven onderzoeken en proberen te begrijpen. Met de resultaten hoop ik een bijdrage te leveren aan het documenteren van de wereld, voorop gesteld dat mijn foto’s (opnieuw Simon Schama citerend) ‘vooral het leven zelf, de complexiteit, het genot en inderdaad de schoonheid op intense wijze bevestigen’.